-
61 miscellany
n. mengeling; verzamelbundel[ missellənie] 〈meervoud: miscellanies〉 -
62 nappy
adj. (verouderd taalgebruik) dronkenmakend, krachtig, schuimend (drank); ietwat aangeschoten--------n. luier; slabbetje van baby; diepe schaal voor voedsel[ næpie] 〈meervoud: nappies〉 〈Brits-Engels; informeel; vaak meervoud〉1 luier -
63 nicety
-
64 notability
n. belangrijk persoon[ nootəbillətie] 〈meervoud: notabilities〉 -
65 novelty
n. nieuwigheidje, (modieus) nieuwtje; nieuws, iets onbekends[ novltie] 〈meervoud: novelties〉2 nieuwigheid ⇒ nieuws, iets onbekends♦voorbeelden:2 the novelty soon wore off • het nieuwe/vreemde was er al gauw afthat was no novelty to me • dat was niets nieuws voor mij -
66 parenthesis
-
67 pit
n. kuil; mijn, groeve; parterre--------n. mijn; val; groeve; parterre; kuil; departement in beurs; gevechtsarena--------v. als tegenstander opstellen; kuiltjes/putjes krijgen--------v. van pitten ontdoenpit1[ pit]————————pit2〈 pitted〉1 kuiltjes/putjes krijgenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 kuiltjes/putjes maken in ⇒ met kuiltjes bedekken♦voorbeelden: -
68 pony
n. pony, klein paard[ poonie] 〈meervoud: ponies〉 -
69 prolegomenon
n. voorrede; voorwoord1 inleiding ⇒ voorwoord, prolegomena -
70 pulse
-
71 railing
-
72 revers
-
73 risibility
n. lachlust[ rizzəbillətie] 〈meervoud: risibilities; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉 -
74 rumbling
adj. gerommel, rommelend geluid--------n. roddel[ rumbling] -
75 sand
n. zand; strand--------v. met zand bedekken; afschuren met schuurpapier; zand strooiensand1[ sænd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zand♦voorbeelden:1 build on sand • op zand bouwen, (iets) op losse grondslag ondernemen3 the sands (of life) are running out • de tijd is bijna om/verstreken, de dagen zijn geteld————————sand2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
76 security
-
77 single
adj. enkel; eenpersoons-; alleenstaand; vrijgezel; ongetrouwd; voor één persoon (kamer, etc.); van vrijgezellen; gescheiden--------n. vrijgezel, ongehuwd; enkele reisje-kaartje; eenpersoons (kamer); "single" (kleine grammofoonplaat of disk); eenzaam, alleen--------v. uitkiezen, uitpikkensingle1[ singgl]5 〈 informeel〉bankbiljet van één dollar/pondII 〈 meervoud〉————————single2♦voorbeelden:single flower • enkelvoudige bloemII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 enig♦voorbeelden:2 in single file • in/op één rij, allemaal achter elkaarnot a single man helped • niet één man hielp¶ in single file • achter elkaar (in de rij), in ganzenmars -
78 tomfoolery
-
79 trade
adj. handel-, zaken---------n. handel, zaken; werk--------v. handelen, zaken doen, kopen, inkopen, verkopentrade1[ treed] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 vak ⇒ ambacht, beroep♦voorbeelden:terms of trade • (handels)ruilvoetbad for trade • nadelig voor de handeldo a good trade • goede zaken doenbe in trade • een zaak/winkel hebbena butcher by trade • slager van beroep→ jack jack/————————trade21 handel drijven ⇒ handelen, zaken doen2 〈Amerikaans-Engels; +at/with〉(vaste) klant zijn (van/in)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verhandelen ⇒ uitwisselen, (om)ruilen♦voorbeelden: -
80 travel
n. reis, tocht--------v. reizen, tocht makentravel1[ trævl] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉1 (lange/verre) reis ⇒ rondreis♦voorbeelden:————————travel22 vertegenwoordiger/handelsreiziger zijn4 zich (voort)bewegen ⇒ zich voortplanten, gaan♦voorbeelden:news travels fast • nieuws verspreidt zich snelII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 afleggen♦voorbeelden:
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
vaak meervoud
Страницы